14. de namen
Sarai en Abram waren samen naar de markt in Hebron gegaan, om verband te kopen voor zijn bloedende zaakje. Abram liep een beetje moeilijk. Dat kwam van de ouderdom, maar natuurlijk ook omdat hij op een cruciale plaats gewond was. 'Hmpf', zei hij bij elke stap. Sarais geduld was op. Ze ging voor haar man uitlopen, want het gestrompel en gesteun van de oude beviel haar niet.
Toevallig was Robbert Dijkgraaf die dag ook in Hebron. Hij had een lezing gegeven op de plaatselijke universiteit. Hij ging een luchtje scheppen op de markt. Abram zag hem lopen. 'Professor, professor!' riep hij uit. Opeens lukte het heel aardig om de pas erin te zetten. Abram bedacht dat het ook leuk was als Sarai de professor eens zou ontmoeten. Abram vermoedde dat Sarai dacht dat de professor eigenlijk een verzinsel van hem was. Hij moest haar roepen, zodat zij de professor met haar eigen ogen kon zien. 'Saraai!' riep Abram. Saraaaaa-i!' Sarai liep tegen de negentig. Ze werd een beetje doof.
Sarai had intussen de kraam gevonden waar het verband werd verkocht. 'Kijk', zei ze, terwijl ze omkeek, maar Abram was niet meer achter haar. Verdorie, dacht Sarai. Ze beende terug in naar de plek waar begonnen was om voor hem uit te lopen. 'Abram!' riep ze. Abram was al honderd. Abram werd ook doof. 'Abraaa-aam!'
Saraaaa-i!' riep Abram. 'Abraa-aam!' riep Sarai. Tussen hen in stond professor Dijkgraaf. De professor keek geamuseerd naar de schreeuwende oudjes. Abram merkte hem als eerste op. 'O, professor! Weet u nog wie wij zijn?' Professor Dijkgraaf werkt in het onderwijs. Een overstelpende hoeveelheid studenten bezoekt jaar in jaar uit zijn colleges. Die namen kan hij heus niet allemaal onthouden, maar hij heeft in de loop van de tijd handige trucs geleerd om dat niet teveel te laten opvallen. 'Abraham en Sara?' gokte hij, met een twinkeling in zijn ogen. 'Zo u wil', zei Abram.
Reacties
Een reactie posten