37. de slavernij

Jozef en zijn vader Israël ontmoetten elkaar op het land Gosen, dat de farao aan de Israëlieten had gegeven. 'De farao wil u graag ontmoeten', zei Jozef. 'Dat moet dan maar', antwoordde Israël. 'U moet dan zeggen dat u schaapherder bent', drukte Jozef hem op het hart. 'Ja, ik zal toch niet liegen?' zei Israël. 

Daar was de farao. 'Ik ben schaapherder!' riep Israël uit. De farao rilde, want Egyptenaren hebben een afschuw van schaapherders. 'Daarom schenk ik u het land van Gosen', sprak de farao. Ik belast u graag met het toezicht op mijn veestapel.' Israël gaf de farao zijn zegenwens. De farao informeerde naar de leeftijd van de oude. Israël antwoordde: 'Honderddertig jaar al duurt dit rotleven!' 

Intussen hield de hongersnood aan. Safenat-Paneach beheerde de graanschuren met tirannieke precisie. Als de hongerige Egyptenaren, met wiens graan de schuren gevuld was, hem kwamen smeken om eten, wilde hij altijd iets in ruil. In eerste instantie vroeg hij geld. Toen al het geld van Egypte op was, accepteerde hij ook vee als betaalmiddel. Nadat hij alle paarden, schapen, geiten, runderen en ezels van het land in zijn bezit had, was de honger nog niet gestild. 'Ook uw land en uw lichaam accepteer ik!' zei Safenat-Peneach royaal. 

Zo kwam het dat alle akkergrond in Egypte in handen kwam van de Farao. In alle delen van Egypte maakt Jozef het volk tot slaaf. Hij zei: 'Van de opbrengst van uw oogst moet u voortaan één vijfde afstaan aan de farao. Dit wordt vastgelegd in de wet.' Je kunt rustig zeggen dat Jozef een invloedrijk man was. 

Reacties

Populaire posts van deze blog

24. de landbouwtechniek

13. de piemels

35. de ruil