39. de zegeningen

Israël was geboren als meisje met de naam Jakob. Door zich haar hele leven te identificeren als man - zelfs als stamvader - was ze uitgegroeid tot een echte patriarch. Een patriarch die doet wat haar aanstaat. Een patriarch die de dingen over haar graf wil regelen. 

Zodoende ontbood Israël haar zoons bij zich aan het sterfbed. Jozef weifelde... gold die uitnodiging ook voor hem? Israël had Jozefs zoons Manasse en Efraïm náást Ruben en Simeon geplaatst, maar waar bleef Jozef zelf dan? En Manasse en Efraïm evengoed, golden die nu als de zoons, of niet? Jozef vond het maar verwarrend. 'We moeten het maar zien', mompelde hij. 'Je weet het nooit met die ouwe.'

Dit was wat Israël zei, met zijn laatste krachten: 'Ruben, jij hebt mijn bed beslapen! Jij zult de voornaamste niet zijn! Simeon en Levi, jullie beramen niets dan geweld. Vervloekt jullie grimmige woede. In jouw handen, Juda, zal de heersersstaf liggen!' 

Jozef zuchtte. De heersersstaf was natuurijk in handen van de farao, maar deze tekst van zijn vader stelde hem toch teleur. Israël vervolgde: 'Zebulon gaat aan het strand wonen, maar Issachar zal doorbuigen onder een zware last. Dan zal rechtspreken; als een adder bijt hij de paarden in de hiel. Gad wordt beroofd en Aser zal lekkere pastijtjes koken. Jozef, ik wens je de zegeningen van borsten en moederschoot, want jij bent de uitverkorene onder de broers.' Jozef weende van ontroering (hoewel toch niet van de borsten). 

O, er kwam nog iets! 'Benjamin is een wolf', reutelde Israël moeizaam. ''s Morgens verslindt hij zijn prooi, 's avonds verdeelt hij zijn buit.' Jozef keek zijn kleine broertje aan. Beetje oppassen met die kleine, dacht hij. 

Reacties

Populaire posts van deze blog

24. de landbouwtechniek

13. de piemels

35. de ruil